Op de foto: Nederlands-Indische kinderen voor een barak in Kamp Oranje. Tweede van rechts is Anton Ripassa. Bron: privécollectie familie Ripassa.
In 1942 werd in Fochteloo een kamp opgericht door de Nederlandse Arbeidsdienst voor vervangende dienstplicht. Na de Tweede Wereldoorlog, in 1945, deed het kamp even dienst als interneringskamp voor NSB’ers en andere collaborateurs. Sindsdien heet het kamp ‘Oranje’. Vervolgens werd het kamp tot 1949 gebruikt als opleidingsplek voor Indiëgangers uit Friesland. Van 1950 tot ‘51 was het kamp een opvangplek voor repatrianten uit voormalig Nederlands-Indië, welke vervolgens in 1951 ruimte moesten maken voor Molukse ex-KNIL militairen en hun gezinnen. Zij bleven tot 1962 in het kamp wonen. Niet lang daarna werd het kamp gesloopt, waarna het terrein tot 1973 ongeroerd is gelaten. Daarna kwam het terrein in handen van Natuurmonumenten, die er in 2019 in samenwerking met Dorpsbelang Fochteloo wandelpaden heeft aangelegd met verschillende informatieborden over de bewonersgeschiedenis van dit kamp.
In april 1950 vertrok de familie Ripassa, met twee jonge kinderen, op de MM Willem Ruys naar Nederland. Bij aankomst in Rotterdam gaven de ouders Ripassa aan naar Friesland te willen, omdat daar immers ook hun vrienden uit ‘Bataljon Friesland’ zouden zijn. Na eerst twee weken bij familie in Leeuwarden te hebben doorgebracht, bleek er plek vrij te komen voor de familie in kamp Oranje. Het zou een tijdelijk verblijf zijn totdat er woonruimte elders gevonden zou worden.
Zoon Anton Ripassa herinnert zich de aankomst in het kamp: “We waren met stomheid geslagen: wéér een kamp? Van het ene kamp naar het andere kamp! Ach, toedah, laat maar.” Toch wist de Nederlands-Indische familie het zich naar hun zin te maken in Fochteloo. Anton Ripassa: “Het kamp was parkachtig aangelegd en de prachtige natuur buiten het kamp en de vredige omgeving hielpen ons om te gewennen. De dorpelingen van Fochteloo waren heel hartelijk en erg vriendelijk voor ons! Niks geen ‘stugge Friezen’. Ik ging zelfs nog een tijdje naar de dorpsschool, wat ik leuk vond.”
In kamp Oranje was de omgang tussen de families vriendelijk en neutraal. Over en weer was er belangstelling voor elkaars belevenissen in de laatste jaren in Indonesië, vóór de overtocht naar Nederland. Ook met bewoners buiten het kamp was er goed contact, zo vertelt Anton Ripassa: “Als wij als gezin, maar ook individueel, buiten het kamp waren, werden we vaak aangeklampt voor een belangstellend gesprek over ditjes en datjes. Mijn ouders gingen ook wel op visite bij de dorpelingen woonachtig om kamp Oranje. Want in hun ogen waren we buren van elkaar, wat heel vertrouwelijk overkwam. Boer Roelof Bult en zijn vrouw hadden hun boerderij vlak naast kamp Oranje liggen. Hun zoon Bert was van mijn leeftijd en we waren gezworen kameraden. Over en weer waren we vaak bij elkaar thuis aan het spelen of in het veengebied tussen Fochteloo en (strafkamp) Veenhuizen, waar we alle ruimte van de wereld hadden. Door onze vriendschap kwamen zijn ouders en die van mij bij elkaar over de vloer.”
Na vijf maanden te hebben doorgebracht in het kamp, kreeg de familie Ripassa een zelfstandige gezinswoning aangeboden in het Friese dorpje Hijlaard. Ondanks de culturele verschillen tussen de familie en de lokale bevolking, werden ze ook daar hartelijk ontvangen en wisten ze snel te integreren.
Nog steeds heeft Anton Ripassa warm contact met nabestaanden van de soldaten uit ‘Bataljon Friesland’ en jeugdvriend Bert Bult, uit de tijd van kamp Oranje.