Bron: Artikel Stentor 23-08-2008
Paleis Het Loo is een voormalig koninklijk paleis en tegenwoordig een nationaal museum, gelegen aan de rand van Apeldoorn. In februari 1958 werd in paleis Het Loo in Apeldoorn een vleugel ingericht voor de opvang van repatrianten uit Indonesië. Dit gebeurde op initiatief van de in het paleis wonende prinses Wilhelmina, die zich het lot van de Indische Nederlanders aantrok. Het ging in die periode om de groep die als gevolg van een felle anti-Nederlandse campagne in Indonesië tijdens het conflict om Nieuw-Guinea moest repatriëren. Eind 1959 kwam aan de opvang in Het Loo een einde.
Er werden 72 repatrianten opgevangen op paleis het Loo. De kamers voor de repatrianten werden hiervoor opnieuw gestoffeerd en behangen en er werden nieuwe meubelen, serviezen en beddengoed aangeschaft. De slaapkamers waren zo ingericht dat de bewoners zich er ook overdag konden terugtrekken. Bovendien was er een ruime recreatiezaal waarin rotan meubelen met fleurige kussens stonden. Verder was er een eetzaal die ‘s avonds als schrijfkamer gebruikt kon worden. Bijzonder is dat als de repatrianten later een eigen huis zouden krijgen, ze alle voor hen aangeschafte meubelen mee mochten nemen. Op 10 februari 1958 kwamen de repatrianten aan op paleis Het Loo in Apeldoorn. De gasten werden door de secretaresse van prinses Wilhelmina ontvangen. Ze las een telegram van koningin Juliana voor, die op dat moment in Grindelwald in Zwitserland verbleef; “Wees hartelijk welkom op Het Loo, ik hoop dat ge daar rust moogt vinden en de gelegenheid een nieuwe toekomst op te bouwen, Juliana.”
Uit een interview met de toen 82-jarige Miriam Weinsteiner. Zij werd in tegenstelling tot andere repatrianten riant gehuisvest. Prinses Wilhelmina verleende de zwangere Miriam, haar echtgenoot en zoontje een half jaar onderdak op paleis Het Loo. Ze noemt zich met joodse voorouders uit Polen, Oostenrijk, Tsjechië en Jemen een Jiddische cocktail. Ze is in Palestina geboren, verhuisde op 2-jarige leeftijd naar Nederlands-Indië en huwde daar een Nederlandse reclameman om in 1957 naar Nederland te worden gerepatrieerd. “Ik kende Nederland alleen uit de schoolboeken en van verhalen. Ik wilde hier al gaan wonen toen ik met mijn man Nederland bezocht. Apeldoorn deed me sterk aan Indië denken. Aan Bandung met name. Ruim van opzet, hoge bomen.’
Ze vertelt over haar vertrek uit Indonesië. “We zijn gevlucht. De toestand werd onhoudbaar. Philips was klant van mijn man en heeft er voor gezorgd dat ik met mijn zoon kon vertrekken. Ik kwam in Nederland met een koffer en een weekendtas. Dat was alles. Een maand later arriveerde mijn man. We waren alles kwijt. Een mooie villa, een goed bestaan, ons geld. En toch hebben we geluk gehad. Wij zijn Wilhelmina heel veel dank verschuldigd. Zij was het die ons in 1958 opnam op Het Loo. Ik was net zwanger van ons tweede kind.’
Even had ze in Amsterdam gewoond en eenmaal weer samen met haar man kreeg ze een bedompt contractpension in Haarlem toegewezen. Hij vond een baantje in Apeldoorn en zette in de plaatselijke krant een opmerkelijke advertentie waarin een tweejarige repatriant aangaf om iedere avond door papa naar bed te willen worden gebracht. “Die advertentie is Willemientje onder ogen gekomen. Zij had een vleugel van het paleis voor repatrianten vrijgemaakt. We waren welkom.”
Miriam Weinsteiner beseft hoe bevoorrecht ze is geweest. “Onze situatie was onvergelijkbaar met die van duizenden anderen die met complete gezinnen op kleine kamertjes in contractpensions moesten wonen. Koningin Juliana kwam af en toe in de gemeenschapsruimte waarvan zestig repatrianten gebruik konden maken. Om tv te kijken. Die had Willemientje niet. Onze warme maaltijden kwamen van hotel De Keizerskroon. Fantasie- en smakeloos. Kregen we macaroni dan zaten er restjes vlees in die hotelgasten hadden laten staan. Het enige minpuntje, maar er werd wel over geklaagd door de mensen met Indisch bloed. Onderling, nooit in het openbaar. Mijn man Piet, een echte Hollander, greep de aanwezigheid van de secretaresse aan om te vertellen dat we dankzij haar aanwezigheid nu eens fatsoenlijk te eten kregen.”