Op de foto: Milva kazerne Appingedam.Bron: Groninger Archieven.
Charles Goudsmit herinnert zich: "In maart 1965 kwamen we aan op Schiphol. Onze vader was ernstig ziek. Met KLM dekens gewikkeld om ons lichaam stapten we uit het vliegtuig. De wind was koud. Ik zocht onbewust de warmte van mijn geboortestad Makassar. Ik trok de deken strak om mijn lichaam. Het was een lange reis. Een reis waar ik als kind mij stil moest houden om de volwassenen niet te hinderen, niet lastig zijn. Van Makassar naar Jakarta. In Jakarta verbleven we een paar dagen bij vrienden van mijn ouders. Mijn vader werd in het ziekenhuis verzorgd. Gestoken in nieuwe kleren, die te koud waren voor Nederland, stapten we met zijn allen het vliegtuig in."
"In Nederland werd mijn vader onmiddellijk in de ambulance vervoerd richting het ziekenhuis in Arnhem. We werden in De Steeg in een pension opgevangen. Mijn vader had kanker en is in Indonesië een paar keer geopereerd. Praten kon hij niet meer en het eten gebeurde via een slangetje door zijn slokdarm. Hij wist dat hij niet lang meer te leven had. Zijn beide broers waren al eerder naar Nederland vertrokken in de jaren 50. In De Steeg werden we opgevangen door beide broers. Een paar weken later overleed mijn vader, alleen in het ziekenhuis. Niemand van ons kon erheen. Het ziekenhuis belde, maar we hadden geen vervoer. Hij werd begraven in Rheden. De broers van mijn vader hadden in overleg besloten dat we naar het noorden moesten vertrekken, want daar woonde de jongste van de twee, de oudste woonde in Limburg. Deze oom zat samen met mijn vader tijdens de Tweede Wereldoorlog gevangen in Japan. Zij hadden 2 jaar gevangen gezeten. Beiden hadden in de mijnen gewerkt en hadden de onmenselijkheden van de oorlog van dichtbij meegemaakt. Mijn vader had waarschijnlijk hierdoor keelkanker gekregen. En zijn broer kampte met psychische problemen. De jongste broer was gezond en daardoor was hij degene die goed voor ons kon zorgen. Hij woonde in het noorden van het land. Zodoende zijn we in Appingedam terechtgekomen."
"Mijn familie zat in Milva 1. Hier werden we opgevangen. Mijn moeder samen met zeven kinderen. Barakken waren het, groen geverfd en koud in de winter. Ik was 10 jaar oud en ik zag mijn moeder verdrinken in eenzaamheid en heimwee. Zij was net weduwe geworden. Daarnaast was haar oudste dochter in Indonesië achtergebleven. Zij kon niet mee, zij was getrouwd. Samen met mijn broertje staarden we dagelijks door de beslagen ramen en vroegen we aan haar wanneer we terug zouden gaan naar Indonesië. In de barak deelden we de toiletten, douches en keuken met nog vijf andere gezinnen. De dagelijkse Nederlandse kost, wat door de militairen werd gekookt, belandde in grote getalen in de vuilnisbak. Later mochten we zelf koken, de 'warong kliling' kwam wekelijks langs."
"Ik was jong en ik werd heen en weer geslingerd. Er was weinig houvast. Mijn moeder moest 60% van haar weduwepensioen aan de staat teruggeven. Voor wonen en de vlucht met de KLM naar Nederland. Niemand sprak Nederlands, we moesten opnieuw beginnen."
"In de barakken voelde ik onbewust de spanning. Er waren altijd verhalen van vechtpartijen en conflicten onderling. Later besefte ik dat de meeste families die daar opgevangen werden een vluchtverhaal hadden. Het verhaal van kolonialisme, het dragen van Nederlandse achternamen met een lichte huidskleur en daardoor niet meer welkom in het nieuwe Indonesië. Maar ook Indische families uit Papoea die daar vanuit moesten vertrekken. Daarnaast ook een reden om weg te gaan door de voelbaar oplopende spanning van de latere anti-communistische zuivering, de massamoord in 1965-‘66. De vaders die ik kende van mijn vriendjes waren onzichtbaar. Soms zag ik ze lopen, stil, streng en in zichzelf gekeerd."
"Mijn opa was Joods en mijn oma Javaans –Afrikaans. Mijn moeder kwam uit Gorontalo en had een islamitische achtergrond. In Indonesië waren we buitenstaanders, zo ook in de barakken. In Appingedam sloot ik vriendschap met een paar Molukse jongens uit de wijk. De wijk voelde warm en tegelijkertijd was ik ook hier een buitenstaander."
"Terugkijkend was mijn verblijf in Milva de kiem die mij gemaakt heeft tot wie ik nu ben. Ik dacht samen met velen, dat we opnieuw zouden worden geboren in dit land, maar de geschiedenis liet het niet toe."
In 1953 - 1954 werd in het noordoostelijke Appingedam een nieuwe kazerne gebouwd voor de militairen van de Koninklijke Luchtmacht: de Milva kazerne. Vlak daarna werd naast de kazerne kamp Fivelingo gebouwd, een stel barakken dat moest fungeren als onderkomen voor de militairen. De kazerne werd rond 1955 in gebruik genomen.
Halverwege 1964 vertrok een groot aantal militairen. Hierdoor stond een groot gedeelte leeg en liep het inwoneraantal van Appingedam fors terug. In 1965 en 1966 werd dit echter grootscheeps ingehaald door de komst van migranten uit voormalig Nederlands-Indië, de zogenaamde spijtoptanten. Voor hen werd zowel het witte hoofdgebouw van de kazerne als de barakken van het kamp gebruikt als opvanglocatie bij aankomst in Nederland. Vanwege een tekort aan plekken in pensions, die inmiddels waren ingenomen door buitenlandse werknemers, besloot het ministerie van Defensie haar hulp te verlenen door de Milva kazerne ter beschikking te stellen. In totaal werden zo’n 620 migranten uit voormalig Nederlands-Indië hier opgevangen.
De kazerne kreeg later de naam Willem Lodewijk van Nassau Kazerne en deed tot 1990 dienst als legerplaats. In 2002 is het oude hoofdgebouw van de kazerne verbouwd tot appartementencomplex.