Hotel Van Espen is gebouwd door de grootvader van Nelly Ober-Hoen, in circa 1935. In 1952 werd het hotel gemoderniseerd door haar vader. De familie Hoen woonde in het hotel op de begane grond. “We hadden beneden een paar vertrekken voor ons. De kinderen besteden hun tijd het vaakst in de serre vooraan het hotel”, vertelt Nelly.
Volgens Nelly kwam de allereerste repatrianten uit Nederlands-Indië in 1955. Ze was toen vijftien jaar oud. Ze kan nog steeds veel vertellen over deze periode. Voor haar is gasten ontvangen de normaalste zaak van de wereld, zo is ze opgevoed. Ze vond het hartstikke leuk om met de Indische mensen te praten. Ze leerde op deze manier verschillende mensen kennen. “Ik weet het nog dat er iemand die altijd sarong aantrok, het maakte niet uit wat voor weer het was. Ook hadden een paar mensen houten schoenen. Ik vond het zo mooi. Ik vroeg aan een van hen waar ze deze mooie houten schoenen hadden gekocht. Uit Indonesië uiteraard! En ze lieten dus een paar voor mij versturen. De kinderen van de pensiongasten speelden ook graag met mijn broers en zus in de serre. Iedereen liep erlangs. Maar dat vonden we heel leuk. Ik weet nog op een hete zomerdag, dat mijn moeder zei dat ik ijsjes voor de kinderen moest halen. Ik liep met zeven van die kleintjes naar het dorp om ijs te halen. Dat was leuk om te doen en de kinderen waren ook zo blij.”
Het hotel had vroeger ongeveer dertig kamers, een paar grote kamers voor gezinnen maar ook kleine kamers voor alleenstaanden. De laatste repatrianten vertrokken in 1961.
Nelly heeft nog steeds goed contact met een paar van de pensiongasten, namelijk met de familie Retel Helmrich. “Twee oudste kinderen van deze familie woonden na de periode van aankomst hier in de buurt. Met hen gingen we regelmatig koffie drinken. We hielden in ieder geval goed contact. Als je het aan me vraagt wanneer ik de tijd van mijn leven heb gehad dan zeg ik die periode van het contractpension. Ik vond het hartstikke leuk met die mensen. Het maakte me zo blij als ik eraan denk.”
Hetty is geboren in 1955 in Bandung, West Java. Hetty had een Javaanse moeder en een Nederlandse vader. Ze komt uit families met een rijke geschiedenis. De leden van het gezin Retel Helmrich zijn van vaderskant directe nakomelingen van de grote reformator Maarten Luther. Ook stammen zij af van het rijke katholieke regentengeslacht van Schuylenburch. Vandaar dat zij streng katholiek zijn opgevoed. Hetty Naaijkens – Retel Helmrich is een bekende naam in de Indische gemeenschap. In 2009 heeft ze een documentairefilm gemaakt getiteld ‘Contractpensions-Djangan Loepah!’ . Deze film sluit natuurlijk meteen aan met het doel dat Huizen van Aankomst wil bereiken. Gebaseerd op eigen ervaring wilde Hetty de verhalen van aankomst en de gevolgen daarvan aan het Nederlandse publiek laten zien.
De familie Retel Helmrich vertrok in 1957 naar Nederland met het schip de Waterman. Vader Jan, moeder Theresia Asjem en zeven kinderen. Vader heeft tijdens de reis veel foto’s gemaakt. Het oog voor het filmen en momenten vastleggen in de vorm van foto’s en video’s, hebben Hetty en broer Leonard van geen vreemden gekregen. Na aankomst werden ze naar het mooie heuvelachtige dorp Valkenburg in Zuid-Limburg gebracht. In Hotel Van Espen werd de familie in twee kamers verdeeld. “We sliepen in het hotel met negen mensen in twee kamers. Het was kamer 1 en kamer 3. Mijn man Joris en ik hebben een tijdje geleden in het hotel, nu heet het Hotel de Griffier, geslapen. We gingen naar kamer 1. Toen hij de kamer zag zei hij, ‘oh, ik heb medelijden met mijn schoonouders’. Zo klein was de kamer dus.”
Hetty was nog geen twee jaar oud toen ze in Nederland aankwam, maar ze kan zich nog wel een paar momenten herinneren van die periode. “Ik gebruikte de doucheslang als telefoon, wanneer ik ging douchen. Ja, dat vond ik hartstikke leuk! Dat deed ik heel vaak toen ik klein was. Ik kan me ook nog goed herinneren dat mijn moeder in de keuken altijd in de rij moest staan om melk op te warmen voor mij. Toen ik recentelijk een bezoek aan het hotel bracht, wist ik nog waar de keuken was en het is nog steeds een keuken.”
Een van de redenen waarom haar vader niet eerder had besloten om naar Nederland te gaan waren zijn twee oudste kinderen. Vader Jan had uit een eerdere relatie in Nederlands-Indië twee zonen. Voor de oorlog gingen deze twee jongens naar een Nederlandse school in een andere stad. Daar woonden ze in een pleeggezin. Maar toen brak de oorlog uit. Na de oorlog ging Jan zijn jongens halen, maar ze woonden niet meer op dat adres dus volgde een jarenlange zoektocht. “Mijn ouders stelden de reis naar Nederland uit. Ze hadden eigenlijk al in 1947 de passages voor de boot, tien jaar daarvoor al! Maar mijn vader weigerde om te gaan, omdat hij zijn twee jongens eerst wilde vinden. In 1953 heeft hij de jongens gevonden, dus in totaal zijn ze 11 jaar van hun vader gescheiden geweest. Toch wilde mijn vader nog niet weg. Hij dacht dat dat niet nodig was. Hij was daar geboren en hij had zijn hele leven daar opgebouwd. ‘Het is ook mijn land’, zei hij. Maar de mensen zeiden daar, dat hij tuan besar was, hij was een totok en putih. Mijn moeder, een Javaanse vrouw, daarentegen wilde wel naar Nederland, want ze dacht aan de toekomst van de kinderen. Door alle ellende tijdens de dekolonisatieoorlog en de periode daarna, vond ze dat haar kinderen geen toekomst meer hadden in Nederlands-Indië.”
Na de periode van aankomst in Hotel Van Espen, verhuisden ze in januari 1959 naar ’t Zand Marsstraat 10 in Tilburg. “In vergelijking met wat ze daar hadden, was hier alles te krap en te koud voor hen. Maar ze moesten er mee leren omgaan. Mijn ouders waren hele lieve ouders. Ik heb veel van hen geleerd. Mijn moeder vond gezondheid en onderwijs het belangrijkste. Van haar moesten we allemaal goed studeren. In Nederlands-Indië was mijn vader planter, hoofdadministrateur van een koffie en rubberplantage op Oost-Java. Hij hield van de natuur en leerde ons veel over vogels, dieren, planten, milieu, alles over de natuur. Maar ik denk niet dat ze hun plek hier hebben gevonden.”
“Na de oorlog kon hij geen planter meer zijn. Dat wilde zeggen geen hoofdadministrateur van een onderneming meer. Hij werd dus fotograaf en werkte bij het Algemeen Indisch dagblad. In Nederland werd hij vertaler. Hij vertaalde Grieks en Latijns in braille. Hij vond het heel erg dat hij in Nederland ondergewaardeerd werd. Hij was een totok, maar wel van Nederlands-Indië. Dat vond hij zo erg. In Nederland dacht men dat planter een plantagearbeider was. Ze dachten hier dat wij de kinderen van arbeiders waren en dus mochten mijn zussen niet verder leren. Ze mochten alleen naar de huishoudschool. Dat was vroeger het beleid in Nederland. Hier hadden mijn vader en mijn oudste zussen echt last van. Later veranderde die houding waardoor Hetty wel kon doorstuderen.
Over Indische Identiteit weet Hetty dat ze veel van beide culturen in haar heeft. “Wat me Indisch maakt is bijvoorbeeld dat ik moeilijk ‘nee’ kan zeggen. We leerden over normen en waarde van onze ouders en er bestaat een bepaalde beleefdheid en bescheidenheid in onze cultuur. Bijvoorbeeld: ik ben nog steeds verlegen als ik in grote gezelschappen verkeer, maar de mensen merken dat gewoon niet. Veel mensen zien dat er bij mij altijd twee kanten zijn. Het Indische eten vind ik ook altijd lekker, maar het spreekt niet voor zich dat als je Indisch bent, je zeker Indisch kunt koken. Ik kan niet koken. Wat dat betreft heb ik dus mijn Nederlandse kant en ik eet ook niet altijd Indisch. En ook heel belangrijk, vooral nu in de tijd van Corona, dat wij van onze ouders altijd over hygiëne hebben geleerd. In Nederlands-Indië hadden ze natuurlijk veel ziektes. Het gevaar van dysenterie, difterie, noem maar op, lag gewoon om de hoek. Wij wassen onze handen regelmatig. Dus nu met de uitbraak van het Coronavirus hebben wij er nooit moeite mee om elke keer onze handen te wassen. Dat hoort gewoon bij onze dagelijkse rituelen. Oh, en ook mandi! Een keer per week douchen? Dat vind ik vies! En wat me Nederlands maakt, is mijn spraak en reislust. Ik ben in alle landen en hoofdsteden van Europa plus alle werelddelen geweest en werkte met mijn man bijna 8 jaren in het onderwijs op Curaçao vanwaar we veel van Noord-Centraal en Zuid Amerika hebben gezien.
De nalatenschap voor mijn kinderen is ook een belangrijk deel van het leven. “Wat ik wil doorgeven is de beschaafdheid. Mijn kinderen hebben dat van huis uit meegekregen. Ik leer ze vooral om wereldburger te zijn. Ik ben een kosmopoliet en zeg altijd dat iedereen erbij hoort. Mijn vader zei ook ‘je moet altijd verder kijken dan je neus lang is’, en daar ben ik het mee eens.”