Kamp Vlakwater - Venray

Foto's privécollectie Lies Ewalds Saämena – Hitipeuw

Over Kamp Vlakwater

Kamp Vlakwater is in 1941 ingericht voor de Nederlandse Arbeiders Dienst (N.A.D). Na de oorlog werd het kamp een D.U.W kamp waar de werkers voor de Peelontginningen werden gehuisvest. De oorlog had van Venray bij de bevrijding een puinhoop gemaakt. De wederopbouw kostte veel energie en er was een grote woningnood. Het kamp was dus een oplossing. 

De allereerste tien Molukse gezinnen die in het kamp Vlakwater werden ondergebracht kwamen in december 1953 aan. In 1954 woonden er tweeëndertig gezinnen en vijf alleenstaanden, in totaal 132 personen. In 1961 woonden er 191 personen. Het kamp bestond uit vier woonbarakken met drie keukenbarakken. Verder een barak voor de kerk en kantine, een school met een woning voor de leerkracht, een ketelhuis, een barak met de woning voor de kampbeheerder en een ruimte voor de dokter die ook als kraamkamer dienst deed en in het midden van het kamp lag een brandvijver. 

De school was er alleen in de beginjaren voor de kinderen uit klas 1-2-3. De cursussen werden in de kantine gegeven. Deze waren voor de volwassenen, zoals een kookcursus, handnijverheid of rotan vlechten. De Gemeente Venray besloot in 1965 een aantal nieuwbouwwoningen voor de Molukkers te reserveren. Tien woningen stonden gereed voor ze. Uiteindelijk verhuisden er eind 1967 negen gezinnen naar hun nieuwe woning op de Houten Hoek. In 1969 werd het kamp ontruimd. 

Het verhaal van Lies Saämena-Hitipeuw

Lies Saämena-Hitipeuw is in 1956 geboren in het kamp Vlakwater. Ze komt uit een gezin van elf kinderen. De familie Saämena-Hitipeuw woonde in het woonoord van 1953 tot 1967. Daarna kregen ze een woning toegewezen op de Houten Hoek in Venray. De familie kwam in 1951 naar Nederland met het transportschip de Asturias. Toen waren ze nog maar met z’n drieën. Vader, moeder en de oudste zus. 

Wat Lies zich kan herinneren van het leven in het kamp, is de vrijheid om buiten te spelen. “In mijn herinnering was het alleen maar leuk. Er was altijd wat te doen in de natuur. We gingen vaak naar de bossen, bomen klimmen, dennenappels rapen voor de kachel, van alles eigenlijk. Ook naar de dichtstbijzijnde speeltuin, aan de overkant van het kamp. Als je daar wilde spelen moest je eigenlijk betalen, maar dan zeiden wij, dat we even snoep gingen halen in het winkeltje in de speeltuin. Onderweg, richting de winkel, konden we al die speeltoestellen dan uitproberen”, vertelt Lies. 

Voor de ongeveer dertig gezinnen die in het kamp woonden, verdeeld in vier barakken, was de woonruimte beperkt, zeker als je een groot gezin had, zoals de familie van Lies. “De kamer was niet groot. In mijn beleving hadden we in de huiskamer een opklapbed. In een andere kamer was er een stapelbed en nog een ander bed. Niet zo groot in ieder geval, met basisvoorzieningen. Veel stond er niet, maar ja, we wisten niet beter. Vanaf 1956 met de invoering van de zelfzorgregeling, had iedereen een keuken gekregen in een aparte keukenbarak. Jaren later toen andere gezinnen uit het kamp vertrokken konden wij de andere ruimtes ook gebruiken en toen werd het wat ruimer.”