Aankomst in Tilburg

Foto's privécollectie Max Herrmann

Het verhaal van Max Herrmann

Max Herrmann was zes toen hij in 1955 samen met zijn moeder, zus, broer en oma vanuit Surabaya naar Nederland vertrok. “Mijn vader is in 1951 overleden en begraven in begraafplaats Surabaya.” Anders dan de meeste andere repatrianten uit die periode, vertrokken Max en zijn familie met het vliegtuig. “Waarom weet ik niet want de meesten vertrokken met de boot. Ik kan mij dat nog goed herinneren, het maakte veel indruk.”

Aangekomen in Nederland zijn ze niet in een pension terecht gekomen maar in een huis van een tante van hem in de Vlimmenhoefstraat, Tilburg. “De zus van mijn moeder was getrouwd met een Tilburger. De man (hij was marinier) van mijn tante was destijds uitgezonden naar Indonesië om daar de Nederlanders te ondersteunen. Mijn tante werd verliefd en ze trouwden. Mijn tante en haar man gingen eerder dan wij vanuit Surabaya naar Nederland. Vanuit Tilburg schreef mijn tante een brief aan mijn moeder met de mededeling dat als wij in Nederland aangekomen zouden zijn, wij niet naar een pension hoefden, omdat mijn tante dan voor ons huisvesting in Tilburg zou regelen.”

Daar in de Vlimmenhoefstraat sliepen ze op een zolderkamer met z’n vieren. Oma had een eigen kamertje. Ze bleven daar voor een periode van zes maanden. Daarna verhuisden zij naar een nieuwbouwwijk in Tilburg, naar Maarschalk Wavellstraat 7, om precies te zijn. “Ons huis had zes slaapkamers. Een prachtige straat waar zowel Nederlandse als Indische gezinnen woonden.”

Het wenproces ging in het begin moeizaam. “Ik was zes jaar, ging meteen naar school waar ik in een grote klas met allemaal vreemde kinderen terecht kwam. ‘Uw zoon max, verstaat hij wel Nederlands?’ vroeg de leraar aan mijn moeder. Ik scheen niet te willen praten en mijn mond dicht gehouden te hebben, waardoor de leraar zich afvroeg of ik niet alleen Maleis zou spreken. Dit kwam natuurlijk door alle indrukken. Ik moest mij aanpassen en werd erg verlegen. Ik voelde mij anders.  In de jaren 50 was Nederland wit. Mensen wisten niet wat ze overkwam. ‘Bruintje, pinda, poepchinees!’ Dat kreeg ik in het begin wel te horen. Ergens snap ik het wel, ik heb er nooit last van gehad. Van mijn moeder moest ik het negeren en altijd beleefd blijven, dat past bij de Indische cultuur. Uiteindelijk kreeg ik Nederlandse vriendjes en ik maakte een balans tussen Indische en Nederlandse cultuur, waardoor ik mij hier goed thuis voelde.”