Een vliegtuig in problemen aan de horizon. De bewoners van het eiland Seroea turen in verte en wijzen. Dit gaat niet, goed hij stort neer! Zonder veel na te denken snellen de eilanders in hun Krauwen en roeien naar de plaats waar de kist te water raakte. Ze redden het merendeel van de bemanning. Een tweede vliegtuig van de Amerikanen vliegt over en een tijd later haalde een schip van de Amerikaanse marine zijn mannen op.
‘Je weet natuurlijk niet of het een met het ander te maken heeft maar aan het einde van de oorlog verscheen een schip van de Nederlandse marine bij het eiland en trad uit zeven families een persoon in dienst Marine’, vertelt Willem Pormes na ruim 75 jaar. Zijn vader was een van die marine Molukkers en werd in Perth opgeleid tot verbindingsofficier. ‘Dat is vreemd want hij sprak nauwelijks Maleis en al helemaal geen Nederlands.’
Willem Pormes vertelt op de bank in Weesp waarom zij denken dat juist de eilanders Seroea door Marine gevraagd werden om voor hen te werken. ‘Het Seroeanees, de taal die ze spraken, is familie van talen in Oceanië (Austronesische taalfamilie, red.). Het lijkt niet op Maleis, Japans of Engels en is dus ideaal als taal voor verbindingsofficieren onderling. De Amerikanen gebruikte daar ook dit soort kleine talen voor.’
Zeven jongens van het eiland vertrokken naar Perth en keerden uiteindelijk naar Indonesië terug in dienst van de Koninklijke Marine. De vader van Pormes vertelde niet veel over deze tijd. Met de Kota Inten kwamen ze naar Nederland en zaten toen enige tijd in Amersfoort, daarna gingen ze door naar het kamp in Medemblik, om de hoek bij Den Helder waar vooral Marine Molukkers zaten.
Over zijn tijd in het woonoord in Medemblik weet Pormes niet meer zoveel. Zijn actieve herinnering begint als het gezin in 1955 verhuist naar Den Helder. ‘De defensie zorgde wel goed voor zijn mensen want we kwamen daar in een keurige Marinewoning met vier kamers. Ongekende luxe voor ons.’ De familie Pormes kwam daar te wonen in een straat tussen andere Molukkers, Indische en Nederlandse families waarvan de vaders bij de Marine werkten.
De Marine had zelfs een maatschappelijk werker in dienst die de families begeleidde naar nieuwe woningen, zelfs toen de vader van Pormes met pension ging. ‘Waar mijn vader later wel heel boos over is geworden is dat hij altijd minder betaald kreeg dan zijn Nederlandse collega’s in dezelfde functie,’ weet Pormes nog. ‘Ook was het vreemd dat hij tijdens zijn reizen in het buitenland niet van boord mocht omdat hij de Nederlandse nationaliteit niet had gekregen.’
‘Marine Molukkers zijn altijd heel goed geïntegreerd geweest,’ vertelt Pormes. ‘Ons Maleis was veel minder goed maar ons Nederlands vaak beter.’ Daardoor, maar zeker ook omdat de Marine Molukkers hun baan behielden en niet zoals alle Knil-militairen na aankomst in Nederland werden ontslagen, waren er spanningen tussen de Molukkers van binnen de Marine en daarbuiten.