Foto header: Collectie Moluks Historisch Museum
Aan de winderige Noord-Hollandse IJsselmeerkust lag vanaf 1954 het Molukse woonoord Oude Zeug. Het was absoluut geen woonoord zoals de anderen, want Oude Zeug wordt in de media van de jaren vijftig en zestig altijd omschreven met de toevoeging ‘strafkamp’. De Oude Zeug was na de oorlog aangelegd als verblijfplaats voor arbeiders die er werkten aan het herstel van de polder. De Duitsers hadden die onder laten lopen met de nodige schade tot gevolg.
In 1954 werden de karakteristieke barakken met ronde daken gereed gemaakt voor de opvang van Molukkers. Aanvankelijk is het een ‘normaal’ woonoord maar in oktober 1955 komen er onder politieescorte de ‘lastige’ gezinnen Manoesiwa, Amanoepoenjo en Tomasoa uit Middelburg.
De drie families waren aanhangers van de in Zeeland opgerichte Partai Nasional Maluku Selatan (PNMS), een kleinere club Molukkers die al snel terug gebracht willen worden naar Indonesië. Ze kwamen alles behalve vrijwillig en waren uit Zeeland weggestuurd na een hoog opgelopen conflict over de beloften die de Nederlandse regering volgens hen niet na was gekomen. De drie opstandelingen stelden zich uiterst principieel op tegen de Nederlandse regering. Ze vonden dat de Nederlandse staat voor de Molukkers moest zorgen tot ze terug konden naar een onafhankelijke en door Nederland erkende republiek de Zuid-Molukken.
Het conflict escaleerde toen de overheid besloot de Molukkers voortaan niet meer van voedsel te voorzien en ze om een bijdrage vroeg voor de kosten levensonderhoud en ‘sociale voorzieningen’. Zestig procent van hun inkomen zou worden ingehouden. De Molukkers weigerden en vielen een ‘betaalmeester’ van het ministerie aan. De man werd opgesloten in zijn kantoortje en moest door de politie worden bevrijd.
De Commissie Ambonezen Zorg (CAZ) stuurde deze gezinnen vervolgens naar de Wieringermeer. Daar zaten ze dan ineens met dikke jassen en dekens rondom kleine kacheltjes in de Oude Zeug, een kamp waar de noordoosten wind vrij spel had en de wandjes van de barakken dun waren. ‘Wij erkennen de nieuwe wetten en regelingen van de Nederlandse regering niet. De Nederlandse regering erkent onze republiek der Zuid-Molukken ook niet,’ was de eenvoudige redenatie die De Telegraaf in het kamp optekende.
Ondertussen bleef het ook in Middelburg en West-Capelle onrustig. Toen in de woonoorden keukens kapot werden geslagen en kippen werden gestolen was de maat voor de autoriteiten vol. Half november 1956 werden negen PNMS leiders en hun familie in een bus gestopt en naar Oude Zeug gereden.
De onrust onder de PNMS-ers bleef en verhardde. Onder leiding van partijleider Siwalette, die zelf in Uithuizen zat, werd besloten de kinderen van school te halen en gingen ze over tot hongerstaking.
In de februari 1957 mochten de PNMS-ers kiezen: of ze hielden zich aan de Nederlandse wet of ze werden geïnterneerd. Ze kozen het laatste en verdwenen voor enkele maanden in het huis van bewaring in Scheveningen.
Daarna werd het stil rond de PNMS-ers. De kranten zwegen. Maar ze bleken na Scheveningen bijna allemaal naar de Oude Zeug* gegaan te zijn. Siwalette zat achter de schermen ook niet stil. In 1961 lezen we dat de een groep van 250 Molukkers inclusief Siwalette zich op maakten voor een terugkeer naar de Molukken.
Siwalette heeft volgens enkele bronnen zelfs contact gehad met Soekarno en ze zouden de Indonesische president hebben willen helpen met het veroveren van Nieuw-Guinea. Uiteindelijk vertrokken Siwalette met 287 anderen eind november van dat jaar met de boot Fair Sea naar naar Jakarta. De hele reis werd betaald door de Nederlandse regering.