Woonoord Medemblik

Foto header: Collectie Moluks Historisch Museum

‘Kaal, kil en naargeestig ‘observatiekamp’

Bron: ‘Den Haag decreteert, Medemblik ondergaat’, Algemeen Dagblad, 26-03-1958

Woonoord Medemblik was een oud D.U.W.- kamp waar eerder een paar honderd arbeiders werden gehuisvest om de polder droog te leggen, daarna als woonoord voor een paar honderd Ambonezen heeft gediend en vervolgens ook als opvang voor Indische Nederlanders. In 1961 vertrokken de eerste ‘spijt-Ambonezen’ vanuit het woonoord Medemblik terug naar Indonesië. Woonoord Medemblik was een ‘observatiekamp’ voor uit Indonesië gerepatrieerde Nederlanders. ‘Observatie’, omdat er mensen woonden die het in Indonesië erg moeilijk hadden en aan wie men extra aandacht moest besteden. Het waren gezinnen, waarvan de vader nog in Indonesië was achtergebleven, alleenstaande vrouwen met of zonder kinderen, weduwen, weeskinderen en gescheiden vrouwen. Er werden ‘aanpassingsmoeilijkheden’ gesignaleerd. Daarom werden er speciaal daarvoor opgeleide maatschappelijk werkers naar het woonoord gestuurd en was er veel aandacht voor sociale zorg en steun, met name voor de gezinnen die in het woonoord verbleven. Om de integratie te bemoedigen werd het Comité Voetbalwedstrijden Indische Voetballers in 1951 opgericht, zodat er in woonorden zoals Medemblik voetbalwedstrijden tussen Indische Nederlanders en Nederlanders werden gehouden. 

Dat er ‘aanpassingsmoeilijkheden’ waren is niet zo gek als je de volgende beschrijving van het kamp leest. ‘Het is een triest kamp’, aldus een artikel uit het Algemeen Dagblad (1958). ‘Kaal zijn de vloeren, kaal zijn de wanden. Geen stukje zeil dekt de vloeren in de armzalige, houten woonhokken. Niet anders dan harde keukenstoelen om op te zitten en geen tafelkleedje op de tafels.’ De armmoedige omstandigheden in woonoord Medemblik zouden beter te worden, werd beloofd, maar het gebeurde niet. Het ministerie had in die tijd gesteld dat het verboden was particuliere spullen zoals meubels en beddengoed naar de kampen en woonorden te brengen. Ook wat betreft het eten was het karig, enkel met een briefje van de huisarts konden bewoners als zij ondervoed waren aan extra eten komen. Ook kregen ze een aangepast kitje met kolen, zodat de ‘niet aan de kou gewende repatrianten’ niet te veel zouden stoken. Hierdoor zaten ze ’s winters vaak in de kou. Het was volgens de wet verboden deze mensen te helpen en goederen te schenken, iets waar ze in die tijd flink tegen protesteerden (het krantenartikel is erg negatief over de strenge wetgeving van de Nederlandse staat).

De bewoners klaagden over het Nederlandse eten, waaraan ze niet gewend waren. Daarom kregen ze op een gegeven moment twee keer per week Nasi Goreng, maar dit leek natuurlijk in de verste verte niet op die van thuis. De burgemeester van Medemblik wilde er alles aan doen om van het kille, naargeestige kamp een prettig en huiselijk woonoord te maken. ‘Maar daartegen verzetten de Haagse ambtenaren zicht.’