Borgerlerhof - Diepenveen

Geschreven door Roald Rozendaal

Het verhaal van Wouter Everart Rasing

De Borgelerhof lag op een markante plek waar je het dorp Diepenveen binnenkwam. Rond 1956 is de villa als pension in gebruik. Wouter Everart Rasing, nu 74 jaar, kwam in 1956 met zijn gezin aan in de Borgelerhof. 

“Aangekomen in de haven van Soerabaja, gingen wij met onze familie aan boord van de Johan van Oldenbarnevelt. Van de bootreis zelf kan ik mij alleen herinneren dat wij, de jongens, aan dek speelden met netten om ons heen om te voorkomen dat wij in zee zouden vallen. 

Het was een extreem koude winter dat jaar. Toen wij op 27 maart 1956 in de haven van Amsterdam van boord gingen werden wij ontvangen in de grote aankomsthal. Verkleumd door de kou rende ik daar direct naar een grote zwarte kachel en drukte mijn handen er stevig tegenaan. Een paar grote brandblaren waren het gevolg. Ook kreeg ik een trainingspak om mij te beschermen tegen de kou. In de haven stapten wij in een bus die ons naar de plaats zou brengen waar wij een jaar zouden blijven: Diepenveen. Aan de rand van het dorp - op de grens met Deventer - stond het pension waar wij samen met een aantal Indische families werden opgevangen.

In het jaar dat wij er woonden sliepen mijn ouders met de jongste kinderen op de begane grond en de anderen op de eerste verdieping. Mijn vader kreeg ondertussen een baan bij de Deventer blikfabriek Thomassen en Drijver, als metaalbewerker achter een draaibank. 

Spanning tussen pensionhouder en families

Het liep niet altijd soepel tussen de pensionhouder en de inwonende families. Het Hollandse eten wat ons daar voorgeschoteld werd viel niet altijd in goede aarde bij mijn ouders, ze waren vooral niet tevreden over de kwaliteit. Demonstratief hingen ze met een touw aan elkaar geregen wormstekige en beurse appels voor het raam. Het doel was de controleur, die af en toe het pension bezocht, te kunnen overtuigen dat de kwaliteit van het eten beneden de maat was. De aangevreten appels moesten dat verhaal ondersteunen. Het leidde er uiteindelijk toe dat de keuken af en toe beschikbaar werd gesteld om met een aantal families samen Indisch te kunnen koken.

Het Indische verleden kwam steeds verder van mij af te liggen en pas nu, ik ben inmiddels 74, ga ik erover nadenken. Ik ben één keer terug geweest met mijn familie naar ons huis in Bandung. In mijn hoofd had ik mij voorgesteld dat alles nog zo was als toen ik wegging. Maar ik herkende niets. De straten waren veranderd en huizen bijgebouwd. Heel langzaam kwam toen het beeld terug en herkende ik de plek waar ik als kind had gewoond en gespeeld. Ik had gedacht mijn roots te vinden, maar voor de Indonesiërs was ik een toerist, niet één van hen.”