Hervormd Weeshuis - Zwolle

Geschreven door Ewout van der Horst

Hervormd Weeshuis

Al vanaf begin 17e eeuw is het gebouw op de hoek van de Broerenstraat weeshuis Holdehuis. In de jaren ’30 van de 20e eeuw werden ook kinderen uit gebroken gezinnen opgenomen. Na de Tweede Wereldoorlog nam de betekenis van sociale wetgeving toe. In 1953 verlieten de laatste kinderen het Hervormd Weeshuis en werden zij ondergebracht bij pleeggezinnen.

Van de Zwolse opvanglocatie is alleen de 17e eeuwse toegangspoort nog over: het zandstenen meisje en jongetje op het Weeshuispoortje staan symbool voor de manier waarop Trudie Abbink-Paas (1937) met haar broertjes in 1950 in Nederland arriveerde. Als oorlogswezen was er voor hen geen warm welkom, anders dan plaatsing in het Hervormd Weeshuis aan de Broerenstraat in Zwolle. 

‘Ik vond het verschrikkelijk om pa en ma te zeggen tegen vreemden’, aldus Trudie. 

Het verhaal van Trudie Abbink-Paas

Haar vader Mans Paas was militair bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Hij trouwde met de half-Indonesische Emma Storm. Trudies prille jeugdjaren waren onbezorgd, tot aan de Japanse bezettingstijd: ‘Mijn vader is als krijgsgevangene op transport naar Birma gesteld. Daar is in 1944 bij de beruchte Birma-spoorlijn omgekomen.’ Moeder bleef alleen met vijf kindertjes achter, waarop het gezin naar hun Javaanse grootmoeder in Salatiga vertrok. ‘Daar is mijn moeder in 1943 overleden aan een longontsteking’, verzucht Trudie. ‘Er waren geen middelen om haar te helpen. Mijn jongste broertje was toen 6 maanden oud.’ De kinderen hadden alleen hun oma nog. ‘Als klein meisje moest ik haar helpen kokosnoten te raspen en op de jongste twee passen. Terwijl ik net wees was geworden!’

Voor Trudie zelf begon de meest ellendige tijd na afloop van de oorlog, toen de nationalisten de onafhankelijkheid uitriepen. ‘Ze begonnen toen alle Europeanen uit te moorden’, herinnert Trudie zich levendig. ‘Wij hebben ons boeltje gepakt en zijn met oma de rimboe ingevlucht, op blote voeten, van dorp naar dorp. Af en toe kregen we wat rijst. Bij een rivier mocht oma in een bootje oversteken en wij moesten naar de overkant zwemmen. Maar ik kon niet zwemmen! Ik was doodsbenauwd voor het water. Mijn broer nam mij op de rug en bracht mij naar de overkant.’ 

Uiteindelijk wist de familie in een trein naar Bandung te ontkomen. ‘Achteraf hoorden wij dat een tweede trein met vluchtelingen door de ploppers [opstandelingen] is uitgemoord. Wij hadden het geluk dat we in de eerste trein zaten!’ Voorbij was de ellende nog niet: ‘Ook in Bandung zongen ze het Indonesisch volkslied en werd gemoord. Wij moesten allemaal binnenblijven. Mijn oudste broer moest de Nederlandse militairen helpen. Hij heeft vreselijke dingen gezien. Als jong meisje zit je dan wel in angst. En je kunt er met niemand over praten.’ 

Gelukkig bleek de jongste broer van hun vader de oorlog te hebben overleefd. Hij was gelegerd in Bandung. Toen Indonesië in 1949 de felbegeerde onafhankelijkheid kreeg, adviseerde hij de kinderen met hem mee naar Nederland te gaan. Trudie: ‘Oma had het liefste dat wij daar bleven, maar er was voor ons geen toekomst.’ In oktober 1950 stapten ze met hun oom aan boord van het stoomschip Atlantis, zonder oma welteverstaan: ‘Het afscheid was echt hartverscheurend. Vooral mijn broertjes zagen haar als hun moeder. Oma zei in gebroken Nederlands tegen mijn oom: “Goed oppassen op mijn kinderen!”’ 

Als oorlogswees kwamen de kinderen Paas in Nederland aan. “Wij kwamen in het Hervormd Weeshuis in Zwolle terecht.”’ Op zich had Trudie het daar helemaal niet zo slecht. “Maar je wisselt wel steeds van ouders, die je ook nog “pa en ma” moet noemen. Dan denk je wel: “Jullie zijn mijn pa en ma niet!’” In 1953 werd het weeshuis in Zwolle opgedoekt. De kinderen werden in gezinnen ondergebracht. “Mijn oudste broers waren gaan varen”, vertelt Trudie. “Met mijn jongste twee broertjes wilden wij liever bij elkaar blijven. Zo zijn we in het weeshuis van Almelo terechtgekomen.” Tot aan haar huwelijk in 1961 bleef Trudie in het weeshuis.