Wat is aankomen eigenlijk? Letterlijk ben ik aangekomen op de trap van Zaanstraat 19 in de Rivierenwijk in Deventer. Het verhaal wil dat ik, toen mijn hoogzwangere moeder de trap af liep om naar de wc te gaan, loh, cepat sekali (heel snel) uit haar buik floepte en nog net opgevangen kon worden in haar sarong. Mijn ouders waren twee jaar daarvoor met mijn oudste zuster Erna, toen 5 jaar oud en mijn tweede zuster in de buik van mijn moeder aangekomen uit Jakarta. Ik heb begrepen dat ze het daar altijd goed hebben gehad. Mijn vader, een Indo van Duits-Nederlands afkomst geboren op een onderneming in Tulung Agung, werkte in een hotel als boekhouder en mijn moeder, een volbloed Javaanse geboren in Tjiandjur die geen woord Nederlands sprak, was de wasvrouw uit de buurt. Nooit hoefde ze zelf te koken want mijn vader nam elke avond makan enak semuanya (van alles heerlijks te eten) mee uit het hotel. Maar mijn vader zag dat er voor hem als ex KNIL-militair niet echt een toekomst was in Indonesië. Daarom besloten mijn ouders in 1958 op de boot te stappen naar het voor mijn moeder totaal onbekende Nederland. In 1959 kwamen zo van de boot rechtstreeks terecht in een zomerhuisje op het Twenhaardveld in Holten.
Ze woonden daar niet lang. Na de geboorte van mijn zuster Magda verhuisde ons gezin naar een spiksplinternieuwe arbeiderswoning, met drie slaapkamers en zonder badkamer, in de Rivierenwijk. De Rivierenwijk met ruim 1.000 woningen was een nieuwe wijk, ontstaan als deelplan van het Wederopbouwplan van Deventer na de Tweede Wereldoorlog.
We kwamen daar te wonen omdat mijn vader een baan kreeg in de fabriek van de Nederlandsche Diepdruk Inrichting. Ik heb het gevoel dat mijn ouders zich al snel thuis voelden hier. Ik kan me herinneren dat mijn moeder wel eens heimwee had. Ze is zodra mijn oudste zuster oud genoeg was om op ons kleintjes te passen gaan werken bij de Deventer Koekfabriek – ik heb heel veel rest stukjes kruidkoek gegeten-. Mijn ouders waren ondernemend en met een gezin met vijf opgroeiende meiden altijd op zoek naar een bijverdienste. Samen bakten ze eindeloos spekkoek, lemper en loempia’s op bestelling. Het was zaak om als er weer een lading loempia’s werd gemaakt, niet in de keuken te verschijnen omdat je dan genadeloos aan het werk werd gezet.
De Rivierenwijk in de jaren zestig was een heerlijke plek om op te groeien. Als kind was ik niet makkelijk denk ik. Mijn moeder noemde mij een anak nakal en terlalu berisik (stout en lawaaiig). Ik was altijd buiten te vinden. Aan het einde van de straat, aan de zuidkant, begon het plantsoen. Een prachtig park met oude bomen, een grote waterpartij en veel bosschages. We hebben daar grote hutten gebouwd. In bomen klimmen was mijn liefste tijdverdrijf. Ik probeerde altijd zo hoog mogelijk te komen.
Er woonden heel veel Indische gezinnen in onze straat. En ik kende deze kinderrijke families allemaal. Wij Indo’s speelden allemaal met elkaar en trokken samen op. Het waren net zoals wij, uit Nederlands-Indië gerepatrieerde gezinnen. Dat schepte een band denk ik. Ik ken nog alle namen. Mijn beste vriendin was Marga Mallien. Marga en zaten op de lagere school in dezelfde klas met Errol Rothe – mijn eerste kus, na Wim Muis op de kleuterschool- en Philip de Gruyter -met wie ik stiekem mijn eerste sigaretje rookte. Met Deborah DuMosch luisterde ik veel naar muziek.
Ik ben blij dat mijn ouders in 1959 op de boot naar Nederland zijn gestapt. Mijn zusters en ik zijn door studie, werk of huwelijk ook allemaal uit de wijk vertrokken. Behalve mijn ouders, zij bleven hun hele leven in de Rivierenwijk. Ze waren verknocht geraakt met de wijk, hun en ook mijn ‘huis’ van aankomst.