Kinderen in Twekkelerveld, Maureen Welscher
Geschreven door Maureen Welscher
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er in Enschede grote behoefte aan nieuwe huizen. Door de bloeiende textielindustrie was de stad explosief gegroeid dus werden er nieuwe wijken uit de grond gestampt. Eén daarvan was Twekkelerveld. Ruim dertienhonderd woningen werden er gebouwd en een groot gedeelte van deze huizen was bestemd voor de Indische Nederlanders die na de Tweede Wereldoorlog vanuit Indië naar Nederland kwamen. Een daarvan was Erna Schenk.
In 1956 kwam ze na een vier weken lange boottocht met haar ouders en broers in Nederland aan. Een half jaar verbleef ze in pension Hansa aan de Hengelosestraat, met tientallen andere Indische gezinnen, daarna kreeg het gezin een gezinswoning aan de Taurusstraat. Erna: “Sommige Nederlanders dachten dat wij indo’s in een bamboehutje hadden gewoond, want we woonden toch in een tropisch land? Maar we hebben een prachtig huis moeten achterlaten. We woonden in Semarang in een groot huis met twee wc’s, ieder had een eigen slaapkamer en er was een grote tuin. Het huis aan de Taurusstraat was een stuk kleiner, ‘slechts’ vier slaapkamers.” Op Twekkelerveld was er onderling een grote sociale betrokkenheid en de wijk had een dorps karakter. Erna: “Ik heb het er altijd fijn gehad. Voor mij voelde het alsof ik nog steeds in Indië woonde omdat er zoveel Indische gezinnen rond ons woonden die we in de pensions hadden leren kennen. Maar we hadden ook een goed contact met de Nederlandse gezinnen die er woonden hoewel ze wel moesten wennen aan onze getinte huid. Een keer vroeg iemand aan mij: ‘Als je met bleekwater over je gezicht gaat, wordt dat dan wit?”
Een andere inwoner van Twekkeleveld was Stanley van Ammerfoort. Hij en zijn familie kwam terecht in een flat drie hoog aan de Algolstraat. “Wij jongens speelden op die typisch Indische manier met elkaar die we vanuit Indië onder andere van de katjongs hadden geleerd, de hondsbrutale straatjongens. De Nederlandse jongens kenden deze manier van spelen niet maar vonden het geweldig. Als we gingen tollen probeerden we altijd de tol van de andere weg te ketsen met onze tol, de Nederlandse jongens wisten helemaal niet dat dat kon! Of we gingen op het grasveld bij het spoor vliegeren met gevechtsvliegers waar we glasdraad aan hadden bevestigd. Je moest vliegeren met leerstukjes aan je vingers anders sneed je jezelf. Wij maakten er een sport van om met dat messcherpe touw de vliegers van de Hollandse jongens doormidden te scheuren. Stomverbaasd waren ze als hun vlieger ineens weg schoot. Zij leerden ons weer schaatsen.”
Muziek begon halverwege hun tienerjaren een steeds belangrijkere rol te spelen bij de jongens. Stanley: “We richtten een Indisch bandje op, the Black Cats, en speelden indo-rock. Eerst bij de speeltuin op Bruggenmors waar één keer in de week een Indische dansavond was, later in buurthuis De Sloep. Dat buurthuis stond vlak naast de kerk dus op een gegeven moment kwam de pastoor op hoge poten naar binnen lopen met de vraag wat hier allemaal gaande was.”