Vanaf 1951 werd contractpension Dijk en Burg in Noordwijkerhout bewoond door mensen uit voormalig Nederlands-Indië. Het landgoed, wat vroeger bekend was onder de naam 'Landgoed Dyckenburch', heeft een bewogen geschiedenis.
Het landgoed is tot de Tweede Wereldoorlog voornamelijk een huis geweest voor voorname families. De Duitse Wehrmacht vorderde het landgoed tijdens de oorlog waardoor het als hoofdkwartier van de Duitse commandant fungeerde. Na 1945 werd de villa kort in gebruik genomen als noviciaathuis. Nadat de paters vertrokken, voor onbekende redenen, kreeg de villa een nieuwe functie, namelijk als opvanglocatie voor gerepatrieerden.
In 1962 is de villa omgebouwd tot de inmiddels beroemde en beruchte camping (en hotel) 'Dijk en Burg'. Dit was destijds een populaire locatie voor studentencorpsen. Koning Willem Alexander en zijn broers hebben hier hun ontgroeningstijd doorgebracht. De camping sloot in 2000 en is verkocht aan de huidige eigenaar.
Erik Michels vertrok met zijn familie, bestaande uit vader Koos, moeder Regina, broer Gotfried, en zusje Willeke op 23 november 1955 met de Johan van Oldenbarnevelt uit Soerabaja. Na aankomst in Amsterdam op 23 december 1955 werden zij rechtstreeks naar Dijk en Burg gebracht.
De familie werd ontvangen door Ome jan, de joviale kok en zuster Weening, de gedecideerde hospita. Het was een heel groot pension gelegen temidden van bloembollenland met aan één kant een door bosschages omsloten plas. Alhoewel, in die tijd van het jaar was die plas een spiegelende ijsvloer.
In Dijk en Burg waren, wisselend, 42 mensen gehuisvest in kamers en op ‘chambret’, waar de vrijgezelle jongens en mannen hun plekje hadden. De gezamenlijke kerst- en nieuwjaarsviering zorgde er al snel voor dat de pensiongasten al gauw een grote familie vormden, alhoewel een enkeling toch liever koos voor afzondering.
De winter van 1956 was streng en daarom was het steenkoud op chambret. Om de kou enigszins de baas te zijn had Erik een lamp aan een lang snoer onder zijn dekens geïnstalleerd. Hij vertelt: "In de nacht werd ik wakker van een scherpe geur; mijn kussen stond in de fik! De smeulende kapok heb ik geblust met urine en daarna uit het raam gegooid. Niemand heeft er ooit iets van gemerkt."
Ome Jan was kok bij de Koninklijke Landmacht. Hij zorgde ervoor dat de gasten veel gerechten uit de Oost gepresenteerd kregen. "Bofkonten waren ze met die kok", vond Erik. Hij bracht hen tevens de mores van de Noordwijkerhoutse bevolking bij. Als voormalig bokser vond hij het belangrijk dat we ons ook lichamelijk konden handhaven in dit kikkerland, totdat hij erachter kwam dat wij getrainde vechters waren en dat ook verder vertelde in het dorp.
Zuster Weening had de wind eronder. Zij was vooral gespitst op ‘onfatsoenlijk samenzijn’ van vrijgezelle jongens en meisjes in haar pension. Erik was verbaasd dat de normen van zuster Weening alleen golden in het pension, want daarbuiten vroegen de meisjes uit het dorp nadrukkelijk hun aandacht.
Het gezellig samenzijn van de pensiongasten werd vaak opgefleurd met muzikale kunsten van vier gitaristen. Drie daarvan zijn bekend geworden als mede-grondleggers van de Indo-Rock. Vele van de contacten die Erik in die tijd heeft ontmoet zijn vriendschappen voor het leven geworden.