Op 29 december 1949 vertrok de familie Mertens met de SS Cameronia uit Nederlands-Indië en op 26 januari 1950 arriveerden zij in Nederland.
Meneer Mertens, inmiddels 84, vertelt over zijn aankomst in Nederland: "Toen we Tanjung Priok verlieten, begon mijn moeder te huilen en mijn vader zei: 'Verdomme we zijn eruit geschopt'. In Holland kwamen we aan in Amsterdam. We mochten niet van boord voordat de koningin ons verwelkomt had op de kade. We hadden allemaal onze beste kleren aan (we hadden immers geen winterkleren) en hingen over de reling te luisteren naar de toespraak van de koningin. Daarna werden we opgevangen en met bussen verdeeld over het hele land."
"We kwamen van de boot en in een bus gestopt. We kregen te horen dat we naar Noordwijk aan Zee gingen. Op een papiertje stond dat we in aanmerking kwamen voor een tegemoetkoming die geldig was voor 6 maanden. Daarna zouden we het geld moeten terugbetalen. Het was dus heel belangrijk om dat papiertje bij je te houden anders kreeg je dat geld niet."
"In Noordwijk kwamen we aan in Hotel Poolstar - een seizoen hotel. De hele dorpsjeugd stond te kijken hoe wij daar aankwamen en waren verbaasd dat wij Nederlands konden spreken. In de bus werd je echt omgeroepen: 'familie Mertens, Poolstar!'"
"Wij kregen een grote kamer - ons gezin bestond uit 6 personen. Het waren hotels zonder verwarming. Alleen in de recreatiezaal beneden was verwarming. Januari aan de boulevard, was koud. Bloemen op de ramen. De douche was achter in de tuin, die had warm water, maar je moest wel naar buiten om te mogen douchen. De eerste maaltijden bestonden uit aardappelen met van die grote gehaktballen. Er werd wel voor ons gekookt. Wij dachten dat wij in een paradijs zouden terechtkomen, maar nederland na de Tweede Wereldoorlog was natuurlijk armoedig. Tot april zaten wij in de Poolstar, toen zijn we overgeplaatst naar Pension Aan Zee in de Schefferstraat. Daar hebben we twee jaar gewoond."
"Wat mij persoonlijk opviel, was dat het minder racistisch was hier in Nederland. In Nederlands-Indië spraken Nederlands nooit met Indonesische mensen. Ze waren in Nederland veel vriendelijker vond ik. In Surabaya werd er nooit gepraat met totok kinderen - de raciale indeling was daar veel meer aanwezig. In Nederland werd in de stad af en toe 'pinda' naar je geroepen of 'Soekarno'. Mijn vader werd daar veel bozer over dan ik. Ik schold gewoon terug met 'mof' of 'Adolf'."
"In 1952 verhuisden wij naar Amsterdam. Mijn vader was militair en moest op een gegeven moment, toen het KNIL werd opgeheven terug, maar hij weigerde dit. Hij wilde overgaan naar het KL - maar dit kon niet omdat hij geen Nederlands staatsburger was. Op zijn paspoort stond 'Nederlands' onderdaan, maar geen Nederlander. Via een advocaat zijn wij in 1952 genaturaliseerd tot Nederlander."